2013 – (..uit Oproer..)
Halverwege augustus landde ik in Egypte na een familiebezoek van enkele weken. Ik trof een land in verwarring en een stad in staat van beleg.
De wegen waren stiller dan normaal; veel mensen bleven binnen uit angst voor het geweld. In de taxi vanaf het vliegveld luisterde de taxichauffeur zwijgend naar de populaire Engelstalige radiozender Nile fm. Tussen de slijmerige popsongs door verkondigde een serieuze stem elk kwartier de volgende boodschap: ‘Egyptenaren zijn voor de vrijheid van meningsuiting maar verwerpen geweld en terrorisme.’
Langs de snelwegen waren nieuwe borden geplaatst. Elk bord had een andere korte tekst. ‘Egypte boven alles’, ‘Lang leve Egypte’, ‘Wij danken het leger van deze natie’, ‘Het leger en volk zijn één’ en ‘Lang leve de revoluties van 25 januari en 30 juni’. Beide gebeurtenissen werden in één adem genoemd.
In de buurt van het Tahrirplein werden we staande gehouden door een stel zwaarbewapende militairen met zonnebrillen op. Het plein was verboden terrein, zo werd ons medegedeeld. In de verte zagen we de met prikkeldraad behangen barricades en de beige tanks van het leger. Aan de Zes Oktoberbrug hing een groot spandoek met daarop de tekst het leger, de politie en het volk zijn één.
Er heerste een agressieve sfeer van paranoia en totalitarisme, gevoed door de orwelliaanse logica die stelde dat Egyptenaren uit naam van de vrijheid draconische veiligheidsmaatregelen moesten accepteren. De revolutionaire kreten die de laatste drie jaar gemeengoed waren geworden, werden volledig overstemd door wapengekletter. De oorlog tegen terreur bepaalde het nieuwe paradigma. Als je niet met ons bent, dan ben je tegen ons, was het credo van de staat.
Om dit idee van nationale eenheid en een gemeenschappelijke vijand te bekrachtigen werden alle zeilen bijgezet. Staatsmedia droegen uiteraard hun steentje bij, maar ook media die voorheen als onafhankelijk of liberaal te boek stonden werden meegesleept in deze voorstelling van zaken. Zo liet de populaire televisiezender ONtv gedurende zijn programmering herhaaldelijk beelden zien van de ontruiming van het protest bij de Rab’a El-Adawiyyamoskee. De bloederige details liet men achterwege en de beelden werden begeleid door een deuntje van Rocky, de bekende Amerikaanse actiefilm. De ontruiming was een heldhaftige onderneming geweest, zo luidde de boodschap. Vrijwel alle televisiezenders hadden bovendien rechtsboven in beeld een klein Egyptische vlaggetje met daarin de tekst ‘Egypte tegen terreur’.
Winkels, woningen en kantoren hingen trots de Egyptische vlag uit en overal in de straten hing de beeltenis van El-Sisi. Lang leve Egypte! In auto’s, winkels, metrostations en op straat werden eindeloos nationalistische liederen herhaald. Er was de klassieker uit de jaren zeventig van de vorige eeuw waarvan het refrein een herhaling is van de zin ‘O Egypte, mijn lieveling, mijn lieveling’, en er was de nieuwe absolute tophit waarin de lof werd gezongen op het Egyptische leger ‘Mogen de handen [van het Egyptische leger] veilig zijn’. Dat lied was echt altijd en overal te horen.
Het was een ijzingwekkende gewaarwording. De doden waren nauwelijks meer te tellen en de daders werden bewierookt en bezongen.
Tijdens de dagen van Morsi zeiden we wel eens tegen elkaar dat de gebeurtenissen die wij de revolutie noemden niet te stoppen waren. Er was een revolutionaire geest die onverslaanbaar leek. Elke dode, elke tegenslag leidde tot meer woede en meer woede leidde automatisch tot meer protest. Wat begon met een grote demonstratie tegen de martelpraktijken van een dictatoriaal regime op 25 januari 2011 hadden wij zien uitgroeien tot een volksbeweging die vocht voor een andere vorm van politieke representatie, tegen de diepgewortelde economische en juridische ongelijkheid en tegen het chronische machtsmisbruik door de staat. Deze beweging was horizontaal – er was geen leiderschap – en daarom nauwelijks onder controle te krijgen.
De enige afloop die ik me al die tijd kon voorstellen, was een overwinning van de revolutie, in welke vorm dan ook, of een massamoord van ongekende proporties om de cycli van protest een halt toe te roepen, een bloedbad om de woede te stelpen en verontwaardiging irrelevant te maken. Stiekem was ik me er altijd van bewust dat de staat tot het uiterste zou gaan om een overwinning uit te sluiten. Massamoord was dus in werkelijkheid altijd de reëlere optie geweest.
Onder het bewind van Morsi had de staat door middel van geweld geprobeerd een einde te maken aan de protesten, maar Morsi was toentertijd niet bij machte om de gewelddadige dood van honderden mensen te verantwoorden. Er was geen krachtig motief of verhaal waar genoeg mensen in geloofden. De angst, het gevoel van urgentie en de gemeenschappelijke vijand waren afwezig. Daarnaast was de staat in die tijd te verdeeld. Onder Morsi bestond te veel onenigheid tussen de verschillende instituties, men wantrouwde elkaar. Dit veranderde met de val van de broederschap. De strijd tegen terreur werd opnieuw van stal gehaald en deze mantra werkte als nooit tevoren. Een anonieme ambtenaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken bekende in die tijd tegen een correspondent van persbureau Reuters dat de coördinatie tussen het leger, het ministerie van Binnenlandse Zaken en de verschillende inlichtingendiensten nog nooit zo goed was geweest als in de maanden na de machtsovername.1
‘Het leger pleegt massamoorden om massamoorden uit het verleden te verbergen,’ zei Jasmina. Het was de waarheid. In het verleden was het duidelijk wie de schuldigen waren, of althans, dat dachten we, en de doden hadden namen. Nu leek iedereen schuldig en de doden waren massa’s. Wat voor zin had het om actie te voeren tegen marteling als het regime in een oogwenk honderden demonstranten kon vermoorden? Wat had het voor zin om martelaren te eren wanneer honderden martelaren naamloos bleven? En wat was een martelaar? Was een martelaar alleen iemand die dezelfde politieke ideeën verkondigde? Het waren walgelijke vragen, maar iedereen worstelde ermee in die dagen.
Was het de juiste beslissing om niet de straat op te gaan tijdens de confrontaties tussen het leger en de broederschap? Was het juist om tegen Morsi te ageren?
Volgens Lobna was de schade van het bloedbad bij de Rab’a El-Adawiyyamoskee veel groter dan alleen de fysieke gevolgen. De moorden hadden volgens haar een verwoestend effect gehad op de het gevoel van solidariteit onder de Egyptische bevolking. De staat had de revolutie verslagen door haar te verdelen. De revolutie was aanvankelijk tegen het geweld van de staat. Maar nu moedigde men de staat aan om geweld te gebruiken tegen een bepaald deel van de maatschappij. Dat was de ultieme overwinning voor het leger; het werd aangemoedigd om te moorden en de veiligheidsstaat in volle glorie te herstellen. ‘Als de giftige propaganda van de staat ooit raakt uitgewerkt, moeten we de kloof die hierdoor is ontstaan proberen te overbruggen. Als dat niet lukt, hebben we voor eeuwig verloren,’ zei ze. Het was een proces dat volgens Lobna jaren zou duren.
Daarnaast worstelde ze met haar eigen rol. Terwijl honderden mensen werden afgeslacht door de staat zat zij thuis. Ze kon dat voor zichzelf nog altijd niet verantwoorden. Ze had zich afzijdig gehouden terwijl honderden mensen werden vermoord omdat ze het politiek gezien niet met hen eens was. Dat feit op zich, dat ze ervoor koos om niets te doen omdat het niet ‘haar mensen’ waren, daar kon ze nauwelijks mee overweg. Het deed pijn. Het maakte haar machteloos, boos en ontzettend verdrietig.
Net als haar kameraden had zij de afgelopen jaren veel ‘mortuariumwerk’ gedaan: families op de hoogte stellen van het feit dat hun verwanten waren overleden, hulp en ondersteuning organiseren, de verhalen documenteren en campagne voeren. Onder de huidige omstandigheden was dat werk niet meer vol te houden. En dus bleef ze thuis, vol schaamte.
In tegenstelling tot in het verleden werkte de avondklok die het leger had ingesteld uitstekend. Na zeven uur ’s avonds waren de straten van Caïro totaal uitgestorven. Het was een onwerkelijke ervaring. De stad die normaal niet stil te krijgen was, leek te zijn gereduceerd tot een spookstad waar slechts militairen en militaire voertuigen zich op straat lieten zien.
Desondanks en ondanks de overweldigende politieke tweestrijd tussen het leger en de broederschap probeerden activisten voorzichtig een derde perspectief te introduceren, een perspectief waarin stelling werd genomen tegen beide kampen. Twee vrienden van ons verzonnen de masmou’- (‘gehoord’ of ‘hoorbaar’-)campagne. Het idee was om elke dag tijdens de avondklok, om negen uur, lawaai te maken met potten en pannen om de dichotomie van de broederschap en het leger te doorbreken.
Soms gingen we ondanks de avondklok ’s avonds bij elkaar op bezoek. Het waren bedrukte bijeenkomsten waarin we probeerden de politieke realiteit te laten voor wat ze was. Maar veel anders was er niet te bespreken. De realiteit was overweldigend en verstikkend. Om negen uur sloegen we op potten en pannen, maar de campagne sloeg niet echt aan.
Dr. Roel Meijer, universitair docent van het moderne Midden-Oosten over Oproer:
“Wat is Wanrooijs bijdrage aan de kennis over de Egyptische revolutie? Afgezien van zijn achtergrondanalyses van de politieke, economische en sociale situatie in Egypte, die verhelderend zijn, maar die men ook elders kan lezen, zijn zijn beschrijving van de lotgevallen van zijn activistische vrienden en zijn directe waarnemingen uniek. Hun reacties op bezettingen, hun ideeën over de militairen, hun arrestaties, de moed die ze tonen, de gevechten met de baltagiyya (knokploegen), en hun groeiende deceptie met de strijd, geven een diep inzicht in het karakter van de opstand.” (volledige recensie)
- Uitgeverij de Bezige Bij over Oproer.
- Oproer besproken bij rtvOOST.
- Interview in het Parool: over fietsen in Egypte en over Oproer.
- Interview in de Socialist over Oproer
- Oproer is hier te bestellen via bol.com.